‘Denkt corona dat wij een huis zijn? Wil die in ons wonen?’ Mehmet probeert het onzichtbare beestje dat de wereld overmeestert te ontrafelen.
De juf knikt. Ze schuift haar lesvoorbereiding aan de kant en gaat samen met de klas op zoek. Het tweede leerjaar komt te weten dat coronabeestjes springen, en zo steeds meer mensen besmetten en misschien ook ziek maken.
‘Juf, maar hoe kan die van China tot hier springen? Dat is zot ver!’ merkt Julie op.
‘En… is dat waar?’ vraagt Ömer, ‘van dat beestje dat, met die onderzoeker, dat beest dat heeft ontsnapt?’
‘Ah, denk jij dat corona uit een laboratorium is ontsnapt?’ vraagt de juf.
‘Ja’, zegt Ömer.
‘Dat weten we niet zo goed’, antwoordt de juf, ‘zullen we samen eens op zoek gaan?’
De juf neemt internet erbij. Vanaf hun tafeltjes doorzoekt het tweede leerjaar wat waar is, wat niet en wat misschien. Ongepland, zonder voorbedachten rade, krijgt de les een andere wending.
Bovenstaand tafereel maakte ik onlangs mee, in een Gents tweede leerjaar waar een van mijn studenten lesgeeft. De student zag haar kans schoon, schoof het werkblad aan de kant en ging het gesprek aan. En zo’n gesprek heeft veel te maken met #taal leren. Hoe dat precies zit? In deze blog krijg je een introductie in #taalverwerving. Hoe ziet een krachtige taalleeromgeving eruit? Hoe ondersteun je anderstalige kinderen bij het leren van het #Nederlands? En waarom zijn gesprekken zoals het bovenstaande ideaal voor de zomer (en daarna)?
Een krachtige taalleeromgeving
Volgens het model van de krachtige taalleeromgeving (ontwikkeld aan het Centrum voor Taal en Onderwijs, zie o.a. Frijns, 2019; Frijns & Jaspaert, 2017; Van den Branden, 2010), dat zich toespitst op taal leren op school en daarbij veel ruimte inbouwt voor zogenaamde natuurlijke processen van taalverwerving buiten de school, zijn er drie belangrijke ingrediënten. Die ingrediënten zijn zo’n beetje als bananenbrood: het zal moeilijk worden om enkel met bananen of enkel met meel je versnapering te bakken. Je hebt met andere woorden alle ingrediënten nodig om tot een krachtige taalleeromgeving te komen. Welke ingrediënten zijn dat?
Ingrediënt 1: Een emotioneel veilige omgeving
Kinderen, of ze nu thuis Nederlands spreken of niet, hebben allereerst een emotioneel veilige omgeving nodig. Hoe veiliger kinderen zich voelen en dus hoe meer hun begeleiders een veilige haven voor hen zijn, hoe meer risico’s kinderen durven te nemen. En dat geldt ook voor taalverwerving. Kinderen hebben een veilige experimenteerruimte nodig om taal te kunnen leren. Voor meertalige kinderen is het bovendien van belang dat hun meertalige identiteit (h)erkend wordt. Hun meertalige repertoire kan ook ingezet worden ter ondersteuning van het leren van het Nederlands. Neem nu Mehmet die een konijnenhok aan het bouwen is en tegen de begeleider zegt dat hij een çekiç nodig heeft. De begeleider weet niet meteen wat Mehmet bedoelt, roept er een ander kind bij dat erop inhaakt en zegt: ‘Dat is als mijn papa een foto ophangt aan de muur!’ Zo komen de begeleider en de kinderen er samen achter dat Mehmet een hamer bedoelt. Hij kan weer verder met bouwen én krijgt impliciet de boodschap dat zijn meertalige identiteit er mag zijn. Ingrediënt 1 gaat dus over (meertalig) mogen experimenteren om te leren.
Ingrediënt 2: Betekenisvolle activiteiten
In zo’n veilige omgeving gaan kinderen het best aan de slag met betekenisvolle activiteiten. Dat zijn activiteiten waarbij de focus niet zozeer expliciet op taal leren ligt, maar op de verwezenlijking van een ander, vaak niet-talig doel. Denk aan: een reportage maken van de buurt, een voertuig ontwerpen voor een racewedstrijd, een geheimzinnige griezelclub op poten zetten, dertig coronaproof begroetingen bedenken, … Om het project te doen slagen, gaan de kinderen volop met taal aan de slag. Ze lezen teksten, schrijven mails en voeren gesprekken om hun doel te behalen. En terwijl ze dat doen, leren ze heel wat taal bij. Onbewust, terwijl hun aandacht gevestigd is op het doel van de activiteit, maar soms ook bewust, als er binnen de activiteit even aandacht gaat naar taal, bijvoorbeeld doordat een kind naar de betekenis van een woord vraagt.
Ingrediënt 3: Denkontwikkelende gesprekken
Tijdens de uitvoering van betekenisvolle activiteiten zijn er allerlei kansen om kwaliteitsvolle gesprekken met kinderen te voeren. Als begeleider stel je tijdens zulke gesprekken het best veel denkontwikkelende vragen, zoals “Hoe zouden we de reportage van de buurt het best aanpakken?” of “Hoe kunnen we leden werven voor onze griezelclub?” Gesloten vragen zoals “Hoeveel huizen staan er in deze straat?” kunnen wel, maar beperken de rijkdom van je interactie aanzienlijk. Je zet dus het best in op zoveel mogelijk denkontwikkelende vragen waar je zelf het antwoord misschien ook niet op weet. Doorvragen is daarbij van belang.
In mijn doctoraatsonderzoek zagen we dat leraren die inzetten op actief-productieve #interactie – interactie waarbij ze veel ruimte geven aan de eigen inbreng van kinderen, daarop doorvragen en kinderen het onderwerp van het gesprek mee laten bepalen – meer taalverwervingssucces bij hun klas boeken dan leraren die met name op non-productieve interactie inzetten. Non-productieve interactie wordt gekenmerkt door veelvuldig gebruik van gesloten vragen. Die vragen kun je wel inzetten om bepaalde zaken te checken, bijvoorbeeld om na te gaan of de kinderen je uitleg begrijpen of door een kind op weg te zetten, maar je interactie bestaat het best niet enkel uit gesloten vragen. Zet dus zoveel mogelijk in op denkontwikkelende vragen, waarbij je de kinderen de kans geeft om het gespreksroer over te nemen:
‘Ik vind toch’, besluit Mehmet, ‘dat corona ook onder de blaadjes kan wonen. Dat is ook een goed huis.’
De klas knikt.
‘Ja’, zegt Julie, ‘want ik wil niet dat de hele wereld ziek wordt.’
‘Wij hebben heel veel blaadjes thuis’, bedenkt Mehmet, ‘moet ik die meenemen, juf? Dan kunnen de corona’s daarop springen!’
Meer lezen over taal leren? Raadpleeg De vliegtuigklas. Naar sterk taalonderwijs op de basisschool (Frijns, 2019).
CAROLIEN FRIJNS
Onderzoeker en lerarenopleider bij Arteveldehogeschool
Carolien Frijns is postdoctoraal onderzoeker, opdrachthouder onderwijsonderzoek en lerarenopleider aan Arteveldehogeschool. Ze geeft les over taalverwerving en -didactiek met bijzondere aandacht voor gelijke taalleerkansen voor kwetsbare kinderen. Ze werkte zeven jaar aan het Centrum voor Taal en Onderwijs aan KU Leuven, waar ze in 2017 promoveerde op taalverwerving bij anderstalige kinderen. In 2019 werd haar werk bekroond met de Jaarprijs Wetenschapscommunicatie (KVAB & Jonge Academie) en verscheen haar nieuwe boek De vliegtuigklas. Naar sterk taalonderwijs op de basisschool (Pelckmans).
Comments